Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM5454

Datum uitspraak2003-10-29
Datum gepubliceerd2003-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301057/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 17 juni 2002 heeft de gemeenteraad van Mierlo, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 mei 2002, het bestemmingsplan "Gildeterrein aan de Arkweg" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 17 december 2002, nummer 842805, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.


Uitspraak

200301057/1. Datum uitspraak: 29 oktober 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 17 juni 2002 heeft de gemeenteraad van Mierlo, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 mei 2002, het bestemmingsplan "Gildeterrein aan de Arkweg" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 17 december 2002, nummer 842805, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 19 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 12 mei 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2003, waar appellant in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door H.J.F.M. Verputten, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord de gemeenteraad van Mierlo, vertegenwoordigd door H.W. van den Reek, ambtenaar van de gemeente, en het Gilde Sint Sebastiaan, vertegenwoordigd door [naam], voorzitter. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2. Met het plan wordt beoogd een planologisch kader te scheppen voor de aanleg van een gildeterrein aan de Arkweg te Mierlo. 2.3. Appellant voert allereerst aan dat de wettelijke procedure inzake de totstandkoming van het bestemmingsplan niet zorgvuldig is doorlopen, nu de agenda van de openbare vergadering van de commissie Ruimtelijke Ordening, Volkshuisvesting en Onderwijs van 27 mei 2002 niet is gepubliceerd. 2.3.1. Ingevolge artikel 23, eerste lid, onder d van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder te noemen: WRO) stelt de gemeenteraad degenen die hun zienswijze kenbaar hebben gemaakt in de gelegenheid tot het geven van een nadere mondelinge toelichting. Blijkens de stukken is appellant de gelegenheid geboden om tijdens een hoorzitting op 11 maart 2002 zijn zienswijzen mondeling toe te lichten. Van deze gelegenheid heeft appellant geen gebruik gemaakt. De openbare vergadering van de commissie Ruimtelijke Ordening, Volkshuisvesting en Onderwijs die appellant noemt, betrof niet een hoorzitting. Overigens valt in de WRO, noch in enig ander wettelijk voorschrift een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur verplicht is de agenda van een dergelijke openbare vergadering te publiceren. Gelet hierop stelt de Afdeling vast dat de wettelijke procedure inzake de totstandkoming van het bestemmingsplan in zoverre op de juiste wijze is doorlopen. Het bezwaar van appellant faalt derhalve. 2.4. Appellant, die tegenover het plangebied woont, voert aan dat verweerder ten onrechte grotendeels goedkeuring heeft verleend aan het plan. Appellant stelt dat de aard en de omvang van de activiteiten binnen het plangebied onduidelijk zijn. Appellant vreest een aantasting van zijn woon- en leefklimaat door geluidoverlast, verkeersoverlast en parkeeroverlast. Tevens is hij bevreesd voor een aantasting van de natuur en een inbreuk op de omgeving. Appellant meent dat verweerder onvoldoende aandacht heeft besteed aan zijn bezwaren. Ook meent hij dat een goede alternatieve locatie voorhanden is. Appellant kan zich tevens niet vinden in het uiterlijk van het clubgebouw. 2.5. De gemeenteraad is van mening dat een zorgvuldige afweging is gemaakt bij de inpassing van het gildeterrein op deze locatie. De gemeenteraad stelt dat de aard en de omvang van de activiteiten binnen het plangebied voldoende duidelijk zijn. Gezien het ledental en de activiteiten van het gilde, alsmede de omvang en inrichting van het terrein zal geen sprake zijn van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van appellant, aldus de gemeenteraad. 2.6. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan goedgekeurd, behoudens een deel van de plankaart en van de planvoorschriften. Verweerder onderschrijft het standpunt van de gemeenteraad en voegt daaraan toe dat geluidbelastende activiteiten, behalve in geval van ontheffing, zijn uitgesloten. Verweerder stelt tevens dat het plan niet tot een onevenredige aantasting van de natuur en de omgeving leidt. Dit mede gezien de onthouding van goedkeuring aan enkele onderdelen van het plan, teneinde een betere bescherming van de ecologische verbindingszone in het plangebied te bewerkstelligen. 2.7. De gronden in het plangebied hebben grotendeels de bestemming “Gildeterrein” gekregen. In artikel 1, onder 7, van de planvoorschriften wordt als gildeterrein aangemerkt: een inrichting voor het beoefenen van de schietsport met enkel en alleen kruisboog en van gilde-activiteiten zoals vendelzwaaien en tamboeren. In artikel 3.1 van de planvoorschriften is opgenomen dat de als “Gildeterrein” op de kaart aangewezen gronden zijn bestemd voor een gildeterrein, met de bijbehorende voorzieningen zoals een verenigingsgebouw, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen, een en ander met bijbehorende voorzieningen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel, dat de aard en de omvang van de activiteiten die het plan mogelijk maakt, voldoende duidelijk zijn. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van appellant door het plan niet in ernstige mate zal worden aangetast. De Afdeling neemt hierbij het volgende in aanmerking. Gelet op de omvang van het terrein en de daarbij behorende voorzieningen en gelet op het specifieke karakter van de sport, is een grote stijging van het aantal leden niet te verwachten. Daarnaast is op het ingediende meldingsformulier Besluit horeca- sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer door het gilde aangegeven dat geen geluidbelastende activiteiten zullen plaatsvinden, tenzij daarvoor een ontheffing is verleend. Deze ontheffing kan slechts enkele malen per jaar worden verleend bij festiviteiten en/of activiteiten binnen de inrichting. Ter zitting is van de zijde van het gilde verklaard dat dergelijke festiviteiten en/of activiteiten drie à vier keer per jaar zullen plaatsvinden. Voorts overweegt de Afdeling dat, gelet op de geringe omvang van de activiteiten, het gildeterrein een voldoende ontsluitingsmogelijkheid heeft op de Arkweg. De Arkweg is geen doorgaande weg voor gemotoriseerd verkeer, waardoor verkeersproblemen niet zijn te verwachten. Voorts wordt voorzien in tien parkeerplaatsen op het gildeterrein, hetgeen voldoende is, zo is ter zitting gebleken. Verder acht de Afdeling het standpunt van verweerder dat de omgeving en de natuur niet in ernstige mate worden aangetast, mede gelet op de onthouding van goedkeuring aan enkele onderdelen van het plan, niet onredelijk. Hierbij acht zij van belang dat de belangrijkste groenelementen in het plangebied behouden blijven. Gezien de onthouding van goedkeuring zal de gemeenteraad voorts bij het opstellen van een nieuw plan ingevolge artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de bescherming van de natuurwaarden in de ecologische verbindingszone nader moeten regelen. Het standpunt van appellant dat verweerder goedkeuring had moeten onthouden aan het plan vanwege de goede alternatieve locatie die voorhanden is, onderschrijft de Afdeling niet. Het bestaan van alternatieven kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. Wat betreft het uiterlijk van het clubgebouw overweegt de Afdeling dat dit bezwaar, dat ziet op de uitvoering van het plan, in deze procedure niet aan de orde kan komen. 2.8. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat. w.g. Dolman w.g. Troost Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2003 234-445.